Omzendbrieven
Gewetensbezwaarde/Dienstplicht
De Algemene Directie Identiteit en Burgerzaken van de FOD Binnenlandse Zaken beschikt over de informatiegegevens betreffende de gewetensbezwaarden, overeenkomstig de gecoördineerde wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden van 20 februari 1980, en de dienstplichtigen die hun militaire dienst vervangen hebben door een dienst van "ontwikkelingssamenwerking" in een ontwikkelingsland, overeenkomstig artikel 16 van de gecoördineerde dienstplichtwetten van 30 april 1962.
De informatiegegevens betreffende de data van de prestaties van deze categorieën van personen kunnen verkregen worden door eerst contact op te nemen met de Helpdesk Belpic van de Algemene Directie Identiteit en Burgerzaken:
Tel.: 02 488 21 16 - Fax: 02 488 26 16 - helpdesk.belpic@rrn.fgov.be
Wie moet de bevolkingsregisters bijhouden?
Het bijhouden van de bevolkingsregisters valt onder de bevoegdheden van het college van burgemeester en schepenen. De ambtenaar van de burgerlijke stand is er in het bijzonder mee belast om alles wat de bevolkingsregisters betreft, exact te laten opnemen. De registers worden voortdurend bijgehouden.
De gemeente verzekert de volledige inzameling van alle gegevens die nodig zijn voor het opmaken van de bevolkingsregisters en zij gaat de echtheid van de hoofdverblijfplaats na, die het criterium voor de inschrijving vormt. Het actualiseren van de gegevens gebeurt op grond van de verklaringen van de personen die ingeschreven zijn of ingeschreven moeten worden, alsmede op grond van de akten van de burgerlijke stand of de vonnissen en arresten die de informatiegegevens die in de registers zijn opgenomen, kunnen beïnvloeden.
Moet elke gemeente een bevolkingsregister houden?
Elke gemeente moet een bevolkingsregister houden waarin worden ingeschreven, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om gedurende meer dan 3 maanden in het Rijk te verblijven of gemachtigd zijn zich er te vestigen.
De bevolkingsregisters worden gehouden in de vorm van individuele fiches. De gemeenten zijn vrijgesteld van het materieel houden, met name op papier, van de fiches waaruit de registers bestaan, vanaf het moment dat zij gebruik maken van informaticamiddelen die een onmiddellijke raadpleging en bijwerking van de gegevens mogelijk maken, een voldoende veiligheid waarborgen tegen elke vernietiging of beschadiging van de gegevens en een continue werking van de bevolkingsdienst mogelijk maken.
Het register is gebaseerd op de plaats waar burgers hun hoofdverblijfplaats hebben. Dit is de plaats, waar de leden van een gezin dat uit verscheidene personen is samengesteld gewoonlijk leven, ongeacht of die personen al dan niet door verwantschap verbonden zijn, of de plaats waar een alleenstaande gewoonlijk leeft.
Welke wetgeving ligt aan de basis van de bevolkingsregisters?
Dat is de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten (BS: 03.09.1991), alsmede de vier koninklijke besluiten tot uitvoering hiervan van 16 juli 1992 (BS: 15.08.1992).
Wat is het nut van de bevolkingsregisters?
Het nut van de bevolkingsregisters is aanzienlijk toegenomen samen met de groeiende tussenkomst van de Staat op economisch en sociaal vlak. De inschrijving in de bevolkingsregisters vormt vaak een substantieel vormelement in verschillende reglementeringen en dient fiscale, sociale en administratieve doeleinden. Het zijn inzonderheid de registers die de basis vormen bij het opstellen van de kiezerslijsten en bij de afgifte van de elektronische identiteitskaarten. Ze zijn bovendien de informatiebron geworden van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Wie is er ingeschreven in de bevolkingsregisters?
In de bevolkingsregisters worden ingeschreven, op de plaats waar zij hun hoofdverblijfplaats gevestigd hebben, ongeacht of zij er aanwezig dan wel tijdelijk afwezig zijn, de Belgen en de vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd zijn om in het Rijk te verblijven voor een periode van meer dan 3 maanden of zich er te vestigen, met uitzondering van de vreemdelingen die ingeschreven zijn in het wachtregister.
De vreemdelingen die toegelaten of gemachtigd worden om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven, worden ingeschreven in het vreemdelingenregister. De vreemdelingen die door de Minister bevoegd inzake de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen of zijn gemachtigde toegelaten of gemachtigd zijn om zich in het Rijk te vestigen, worden ingeschreven in het bevolkingsregister sensu strictu.
Hoe bepaalt men de hoofdverblijfplaats van een persoon?
Overeenkomstig artikel 1 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten, moet elke persoon ingeschreven worden in de registers van de gemeente waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft.
De bepaling daarvan is gebaseerd op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in de gemeente gedurende het grootste deel van het jaar. Deze vaststelling gebeurt op basis van elementen zoals de plaats waarheen de persoon gaat na zijn werk, het gewone verblijf van de echtgenoot of van de andere leden van het huishouden, het gas- en elektriciteitsverbruik, de telefoonkosten, enz.
Het volstaat niet dat iemand enkel de bedoeling uit om zijn hoofdverblijfplaats op een gegeven plaats te vestigen of dat iemand een eigendomsbewijs, een huurcontract of een ander woonbewijs voorlegt, om de inschrijving als hoofdverblijfplaats te rechtvaardigen. Om de realiteit van de verblijfplaats na te gaan, wordt er immers door de gemeentelijke overheden een onderzoek uitgevoerd, waarvan de modaliteiten moeten worden vastgesteld door een gemeenteverordening krachtens artikel 5 van de wet van 19 juli 1991en artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.
Wanneer is een domicilie fictief?
Het begrip 'fictief domicilie' is niet reglementair gedefinieerd. De vaststelling dat een domicilie geen werkelijke hoofdverblijfplaats is, betekent dat het een fictief domicilie betreft. Naargelang het geval dient dan een weigering tot inschrijving, een inschrijving in een andere gemeente, een afvoering van ambtswege of een afvoering voor het buitenland te gebeuren.
Moet een woning bestaan uit een minimum aantal m2 per inwoner en moet ze op een bijzondere manier uitgerust zijn, opdat ze als hoofdverblijfplaats zou kunnen worden gebruikt?
Neen, in de reglementering op de bevolking staat geen enkele bepaling betreffende de oppervlakte en de minimumuitrusting waarover een als hoofdverblijfplaats gebruikte woning moet beschikken. Er bestaan daarentegen dergelijke normen in bepaalde regionale wetgevingen.
Krachtens artikel 1, §1, 1°, tweede lid, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen kunnen de personen die zich vestigen in een woning waarin permanente bewoning niet is toegelaten om redenen van veiligheid, gezondheid, urbanisme of ruimtelijke ordening, zoals vastgesteld door de daartoe bevoegde gerechtelijke of administratieve instantie, enkel door de gemeente voorlopig worden ingeschreven in de bevolkingsregisters. Hun inschrijving blijft voorlopig zolang de hiertoe bevoegde gerechtelijke of administratieve instantie geen beslissing of maatregel heeft genomen om een einde te maken aan de aldus geschapen onregelmatige toestand. De voorlopige inschrijving neemt een einde zodra de personen de woning hebben verlaten of een einde wordt gesteld aan de onrechtmatige toestand.
Moeten de notarissen ingeschreven worden in de bevolkingsregisters van de gemeente waar hun kantoor gevestigd is of waar zij werkelijk verblijven?
Elke persoon moet worden ingeschreven in de bevolkingsregisters van de gemeente waar hij zijn hoofdverblijfplaats gevestigd heeft en deze bepaling is eveneens van toepassing op de personen waarvan de woonplaats geregeld wordt door artikel 107 van het Burgerlijk Wetboek.
Wat de notarissen betreft, bepaalt artikel 4 van de wet van 25 ventôse – 5 germinal jaar XI op het notarisambt dat iedere notaris verblijf moet houden in de standplaats hem door de Koning aangewezen. Een arrest van het Hof van Cassatie van 29 november 1984 bepaalt dat onder « verplicht verblijf te houden in de standplaats hem door de Koning aangewezen » moet worden verstaan dat de notaris er een kantoor moet hebben dat normaal voor de cliënteel toegankelijk is en waar hij zich gewoonlijk ter beschikking van de cliënteel houdt.
Er is bijgevolg geen tegenstelling tussen de reglementering op het houden van de bevolkingsregisters en het statuut van de notarissen. De notaris die zijn hoofdverblijfplaats op een ander adres dan zijn kantoor vestigt, moet dus worden ingeschreven in de bevolkingsregisters op het adres van zijn effectieve hoofdverblijfplaats.
Zijn de gemeenten ertoe gehouden de personen die bepaalde woningen "kraken", in hun registers in te schrijven?
Aangezien de bepaling van de hoofdverblijfplaats op een feitelijke situatie gebaseerd is, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar, kan een gemeentebestuur de inschrijving in de bevolkingsregisters van personen die zonder toestemming of recht hun effectieve verblijfplaats in onbewoonde gebouwen gevestigd hebben, niet weigeren. Deze inschrijving is nochtans nooit gelijk aan een machtiging om de bovengenoemde gebouwen te bezetten.Bovendien moeten de eigenaars bij de vrederechter de uitzetting van de krakers eisen.
Wanneer en aan wie moet een wijziging van hoofdverblijfplaats aangegeven worden?
Wanneer men van gemeente verandert, moet de adreswijziging aangegeven worden bij het gemeentebestuur van de plaats waar men zich komt vestigen. In het geval dat de hoofdverblijfplaats overgebracht wordt binnen dezelfde gemeente, moet de verklaring van adreswijziging gebeuren bij het gemeentebestuur waar men reeds ingeschreven is. De aangifte moet binnen acht werkdagen gebeuren nadat de nieuwe woning effectief betrokken wordt.
De gemeenteambtenaar die de aangifte van adreswijziging behandelt, op basis van een aangifte aan het loket of een schriftelijke aangifte, controleert in het Rijksregister (IT003 of IT005/019) of er in een andere gemeente nog een onderzoek loopt naar de bepaling van de hoofdverblijfplaats. In dat geval moet er zo snel mogelijk contact opgenomen worden met de andere gemeente teneinde alle nuttige informatie te kunnen uitwisselen.
Als er geen verblijfplaatsonderzoek meer loopt, registreert de gemeenteambtenaar de (nieuwe) informatie betreffende het adres in het Rijksregister (IT005/019).
Bij de overbrenging van de hoofdverblijfplaats naar een ander land, moet de aangifte gebeuren in de Belgische gemeente waar de persoon ingeschreven is ten laatste de vooravond van het vertrek.
Het volstaat niet dat iemand enkel de bedoeling uit om zijn hoofdverblijfplaats op een gegeven plaats te vestigen of dat iemand een eigendomsbewijs, een huurcontract of een ander woonbewijs voorlegt, om de inschrijving als hoofdverblijfplaats te rechtvaardigen. Om de realiteit van de verblijfplaats na te gaan, wordt er immers door de gemeentelijke overheden een onderzoek uitgevoerd, waarvan de modaliteiten moeten worden vastgesteld door een gemeenteverordening krachtens artikel 5 van de wet van 19 juli 1991 en artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister.
Wie voert het onderzoek naar de verblijfplaats uit en wie legt de nadere regels hiervan vast?
Krachtens artikel 7, § 5 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, geeft elke verklaring van verandering van verblijfplaats aanleiding tot een onderzoek van de reële verblijfplaats door de gemeentelijke overheid. Een dergelijk onderzoek is eveneens vereist bij een wijziging van de hoofdverblijfplaats in dezelfde gemeente. Dit onderzoek moet in principe uitgevoerd worden binnen de 15 dagen die volgen op de aangifte van de verblijfsverandering.
Krachtens artikel 5 van de wet van 19 juli 1991 en artikel 10 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, moet de gemeenteraad in een verordening de modaliteiten bepalen volgens welke het onderzoek van de verblijfplaats moet worden uitgevoerd. De bovengenoemde gemeenteverordening kan eveneens het model van het verslag bepalen dat daartoe moet worden gebruikt.
Zoals bepaald in artikel 5 §2 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten en de verblijfsdocumenten, zal deze verordening ter goedkeuring voorgelegd worden aan de minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken of aan zijn afgevaardigde. De Koning bepaalt de nadere regels en termijnen van deze voorafgaande goedkeuring.
De Koning legt eveneens een model van verordening vast waarop de gemeenten zich kunnen beroepen.
Wanneer de gemeenteraad een dergelijke verordening niet vastlegt binnen de 6 maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het voornoemde model van verordening, of in geval van niet-goedkeuring door de minister die bevoegd is voor Binnenlandse Zaken van de door de gemeenteraad vastgelegde verordening, zal het model van verordening ambtshalve van toepassing zijn tot er een verordening opgesteld of aangepast door de gemeenteraad, is goedgekeurd.
Deze verordening moet door de burger kunnen worden geraadpleegd, bijvoorbeeld via de gemeentelijke website.
Wanneer het onderzoek door de wijkagent het niet mogelijk maakt om met voldoende zekerheid de realiteit van de effectieve hoofdverblijfplaats vast te stellen, mag de gemeente aan de watermaatschappijen en/of energieleveranciers vragen om een overzicht te bezorgen van het water- en/of energieverbruik aan het betreffende adres.
Deze maatschappijen en leveranciers moeten de gevraagde informatiegegevens gratis meedelen. Enkel de gegevens betreffende het reële verbruik worden meegedeeld.
Wat als iemand op een vast adres verblijft en er zijn inschrijving vraagt, terwijl men vaststelt dat een andere persoon reeds op dat adres werd ingeschreven?
Vóór elke inschrijving moet het gemeentebestuur nagaan of de woning waar de inschrijving wordt gevraagd, niet met een andere inschrijving is bezwaard. Het is immers de lokale overheid die in de eerste plaats verantwoordelijk is voor het houden van de registers en de bepaling van de hoofdverblijfplaats.
Als er reeds een inschrijving op dat adres bestaat, moet de persoon die zijn inschrijving in diezelfde woning aanvraagt, verwittigd worden, en moet eventueel een procedure ingezet worden die gericht is op het verwijderen of het rechtzetten van de vorige inschrijving (afvoering van ambtswege als de actuele verblijfplaats van de daarvoor ingeschreven persoon niet kan worden bepaald en als die persoon niet in een strafinrichting zit; maatregelen om de inschrijving in een andere gemeente te bewerkstelligen; …).
Dat betekent helemaal niet dat de nieuwe inwoner er niet kan worden ingeschreven. De datum van inschrijving is in principe die waarop de adreswijziging werd uitgevoerd. Als het onderzoek van de effectieve verblijfplaats echter duidelijk aantoont dat, op het moment van de verklaring van adreswijziging, de betrokkene zijn hoofdverblijfplaats nog niet kon hebben op het betrokken adres, kan de inschrijving op een latere datum gebeuren, maar nooit later dan de datum van de positieve vaststelling van verblijfplaats.
Het onderzoek van verblijfplaats kan leiden tot een schrapping van een fictieve inschrijving, maar eveneens tot een aanpassing van de samenstelling van het gezin. De twee personen die hun inschrijving op hetzelfde adres vragen, kunnen immers misschien een gezin vormen.
Als de twee personen niet erkennen dat ze een huishouden vormen, moet de gemeente een beslissing nemen op basis van de tijdens het onderzoek verzamelde elementen. Als de twee personen een inschrijving als alleenstaanden vragen, kan de bevoegde gemeenteambtenaar dus verzoeken om als ooggetuige de inrichting van de plaatsen vast te stellen en hem alle nodige inlichtingen te laten bezorgen. Als de betrokkenen weigeren mee te werken, gaat de gemeente over tot de inschrijvingen op basis van de beschikbare informatie, en als het in principe gaat over een ééngezinswoning, schrijft ze hen in als gezin.
Bij moeilijkheden of betwistingen in dit verband kan het dossier ook voorgelegd worden aan de FOD Binnenlandse Zaken.
Bestaan er sancties in geval van inbreuken die begaan worden door de gemeentelijke overheden?
Het houden van de bevolkingsregisters behoort tot de bevoegdheid van het college van burgemeester en schepenen en de ambtenaar van de burgerlijke stand. Grove nalatigheden kunnen bestraft worden overeenkomstig de regionale wetgevingen op dit gebied. Bovendien is de boete, bepaald in artikel 23 van het besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, eveneens gericht op de inbreuken die door de gemeentebesturen gepleegd worden.
Afvoering voor het buitenland
Artikel 1 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten bepaalt dat de Belgen en de vreemdelingen worden ingeschreven in de bevolkingsregisters van de gemeente waar zij hun hoofdverblijfplaats hebben gevestigd.
Wanneer een burger zijn hoofdverblijfplaats overbrengt naar het buitenland, moet hij daarvan aangifte doen bij de gemeente waar hij is ingeschreven, en dit ten laatste op de vooravond van zijn vertrek.
In geval van Belgische nationaliteit
De gemeente zal dan een bewijs van afvoering (“model 8”) bezorgen aan de burger, dat nodig is wanneer deze zich in de Belgische ambassade of consulaat wenst in te schrijven (meer informatie hierover kan u terugvinden op de website van de FOD Buitenlandse Zaken: https://diplomatie.belgium.be/nl.
In voorkomend geval blijft de huidige identiteitskaart wel geldig tot op de vervaldatum die erop staat vermeld.
De gemeente voert de burger af op de datum van zijn aangifte.
In geval van buitenlandse nationaliteit
De verblijfstitel wordt onmiddellijk geannuleerd wegens “vertrek naar het buitenland”, tenzij de burger een “terugkeerrecht” uitoefent. Meer informatie hierover vindt u terug op de website van de Dienst Vreemdelingenzaken: https://dofi.ibz.be/nl.
Controle van het effectieve vertrek
De gemeente moet de wijkpolitie laten controleren of de betrokkene daadwerkelijk vertrokken is door middel van een verblijfplaatscontrole op het laatste inschrijvingsadres.
Als de wijkagent vaststelt dat de burger er nog steeds verblijft, moet de afvoering uit het Rijksregister geannuleerd worden.
De gemeente brengt de burger daarvan op de hoogte en verzoekt hem de administratieve formaliteiten in orde te brengen.
Afvoering van ambtswege
Overeenkomstig artikel 8 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, spoort het gemeentebestuur de personen op die, zonder de aangifte van wijziging van hoofdverblijfplaats afgelegd te hebben die voorzien is bij artikel 7 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregister en het vreemdelingenregister, hun hoofdverblijfplaats in een andere gemeente of in het buitenland hebben gevestigd.
Wanneer het onmogelijk blijkt de nieuwe verblijfplaats van een burger op te sporen gelast het college van burgemeester en schepenen de afvoering van ambtswege op basis van een verslag van het onderzoek van de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarin hij vaststelt dat het onmogelijk is de nieuwe hoofdverblijfplaats van de betrokkene te bepalen.
Bij elke fase van de procedure controleert de gemeenteambtenaar die de afvoering van ambtswege behandelt, in het Rijksregister of er in een andere gemeente een onderzoek naar de bepaling van de hoofdverblijfplaats loopt. In voorkomend geval moet er zo snel mogelijk contact opgenomen worden met de andere gemeente om de nuttige informatie te kunnen uitwisselen.
De procedure van afvoering van ambtswege wordt opgeschort in afwachting van het resultaat van het onderzoek.
Het college van burgemeester en schepenen voert een burger ambtshalve af op de datum van de beslissing van het college.
Wat moet ik doen als ik het niet eens ben met mijn gemeente over de bepaling van mijn hoofdverblijfplaats? Wie kan mijn geschil met de gemeente beslechten?
Volgens artikel 8 van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, bepaalt de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort, bij betwistingen in verband met het hoofdverblijf, de plaats ervan, na zo nodig een onderzoek ter plaatse te hebben laten uitvoeren.
De betwisting wordt binnen de dertig kalenderdagen na de beslissing van de gemeente (ambtshalve inschrijving, ambtshalve afvoering, weigering tot inschrijving) schriftelijk voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken (Algemene Directie Identiteit en Burgerzaken – Park Atrium – Koloniënstraat 11 – 1000 BRUSSEL) door een van de partijen (gemeente / privépersoon die een inschrijving als hoofdverblijfplaats betwist of eist) met alle informatie die nuttig is bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats alsmede de volledige identificatiegegevens (naam, voornamen, geboortedatum, adres van de laatste hoofdverblijfplaats, identificatienummer bij het Rijksregister wanneer het verzoek wordt ingediend door een gemeente). Voor de buitenlandse onderdanen preciseert de betrokken gemeente of ze toegelaten of gemachtigd zijn tot het verblijf of de vestiging. Als dat niet het geval is, wordt het dossier doorgestuurd naar de Algemene Directie van de Dienst Vreemdelingenzaken.
De Minister van Binnenlandse Zaken is echter niet bevoegd om tussen te komen in geval van een weigering tot een voorlopige inschrijving of een weigering tot inschrijving onder referentieadres.
De Minister van Binnenlandse Zaken wijst de ambtenaren (bevolkingsinspecteurs) aan die gemachtigd zijn om ter plaatse onderzoek uit te voeren in verband met de moeilijkheden en betwistingen betreffende de bepaling van de hoofdverblijfplaats en betreffende de maatregelen tot ambtshalve afvoering en inschrijving.
De lokale overheden moeten bijstand verlenen aan deze ambtenaren om de vervulling van hun taak te vergemakkelijken.
De besturen die over inlichtingen beschikken die van nut zijn voor het onderzoek, zijn gehouden deze te bezorgen aan voornoemde ambtenaren.
Wat is de bevoegdheid van de bevolkingsinspecteurs die onderzoeken uitvoeren in geval van geschillen met betrekking tot de verblijfstoestand? Hebben zij de hoedanigheid van officier van de gerechtelijke politie?
De bevolkingsinspecteurs zijn ambtenaren die door de Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen en gemachtigd zijn, overeenkomstig artikel 21 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, om ter plaatse onderzoeken uit te voeren in verband met de moeilijkheden en betwistingen met betrekking tot de hoofdverblijfplaats. Zij hebben als opdracht alle nuttige feitelijke informatie te verzamelen om de hoofdverblijfplaats te bepalen.
Deze bevolkingsinspecteurs hebben niet de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie.
Hebben de bevolkingsinspecteurs die onderzoeken uitvoeren in geval van geschillen, het recht om informatie op te vragen bij de openbare nutsbedrijven, zoals Proximus?
Artikel 21 van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister, dat bepaalt dat de Minister van Binnenlandse Zaken de ambtenaren aanwijst om de onderzoeken uit te voeren met betrekking tot de verblijfstoestand, en dat de administraties die over inlichtingen beschikken die van nut zijn voor het onderzoek, gehouden zijn deze te bezorgen aan de met het onderzoek belaste ambtenaren, vormt een voldoende wettelijke basis om inlichtingen aan te vragen bij de openbare nutsbedrijven.
Wanneer de inspectiedienst van het departement een aanvraag doet bij de betrokken openbare nutsbedrijven, wordt de hierboven vermelde juridische grondslagen vermeld.
Bovendien stelt artikel 16 van het voornoemde koninklijk besluit dat de bepaling van de hoofdverblijfplaats gebaseerd is op een feitelijke situatie, dat wil zeggen de vaststelling van een effectief verblijf in een gemeente gedurende het grootste deel van het jaar. Zo zijn de telefoonkosten, net als het energieverbruik, feitelijke elementen die het mogelijk maken de hoofdverblijfplaats te bepalen.
Er moet nochtans op worden gewezen dat de betrokkenen, tijdens het bevolkingsonderzoek, de mogelijkheid hebben om zelf de nodige bewijzen te leveren betreffende hun verblijfsituatie, met name door middel van de inlichtingen met betrekking tot hun verschillende soorten verbruik.
Worden de betrokkenen op de hoogte gehouden van de resultaten van het bevolkingsonderzoek door de FOD Binnenlandse Zaken?
- Wanneer de bevolkingsinspecteur het onderzoek heeft afgesloten, worden de betrokkenen per aangetekende brief, op de hoogte gebracht van de ontwerpbeslissing van het departement op basis van de resultaten van het bevolkingsonderzoek. De betrokkenen worden verzocht hun opmerkingen of verweermiddelen te doen gelden binnen de vijftien dagen. Terzelfder tijd worden zij erop gewezen dat zij het recht hebben om kennis te nemen van alle informatiegegevens die in hun dossier zitten en om gehoord te worden. Hierna is het mogelijk dat het dossier herzien of gewijzigd wordt en dat bijkomende onderzoeken uitgevoerd worden. De beslissing wordt genomen, door de Minister zelf of door de door hem aangewezen ambtenaar. De definitieve beslissing wordt vervolgens aangetekend naar de betrokkene verstuurd.
Geschillen bij de Raad van State
De regeling van een geschil tussen een privépersoon en een gemeente of tussen twee gemeenten leidt tot een administratieve beslissing waartegen beroep kan worden ingesteld bij de Raad van State. Overeenkomstig artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, kan immers een beroep tot nietigverklaring van deze beslissing ingediend worden bij de afdeling bestuursrechtspraak wegens overtreding van hetzij substantiële, hetzij op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, overschrijding of afwending van macht.
Dit beroep moet op straffe van onontvankelijkheid binnen de 60 dagen na de kennisgeving ingediend worden, met een gedateerd verzoekschrift dat getekend wordt door de verzoekende partij zelf of door een advocaat, en dat per aangetekend schrijven met de post verzonden wordt naar de Eerste Voorzitter van de Raad van State, Wetenschapsstraat 33 te 1040 Brussel.